Karl Marx (1818-1883)

Karl Marx werd geboren op 02-05-1818 te Trier, Duitsland. Hij stierf op 14-03-1883 te Londen, Engeland. Hij studeerde Staatswetenschappen, kunstgeschiedenis en filosfie.

Zijn persoonlijke leven was gevuld met verdriet. Hij kreeg met zijn vrouw Jenny in totaal zes kinderen. Hun eerste kind Jenny trouwde en kreeg in totaal 6 kinderen. De eerste werd nog geen jaar oud. De andere vijf haalde allen op een na de volwassen leeftijd. Hun tweede dochter Laura kreeg drie kinderen die allen niet ouder dan drie jaar oud werden. Hun derde kind was een zoon, Edgar, hij overleed op acht jarige leefttijd aan wat waarschijnlijk tuberculoses was. Hun vierde en vijfde kind stierven allebei op zeer jonge leefttijd. Hun zesde dochter Eleanor leefde in goede gezondheid. In 1881 stierf Jenny, Marx' innig geliefde vrouw en toen in januari 1883 hun oudste dochter Jenny overleed was dit te veel voor Marx. Hij kreeg bronchitis en overleed op 14 maart 1883.

Marx' carriere verliep ook niet altijd even gemakkelijk. Het gezin heeft meerdere keren moeten verhuizen omdat Marx het land werd uitgezet of op de vlucht was.

Ondanks dit alles is Marx een filosoof die een enorme invloed heeft gehad op honderden miljoenen mensen. Peter Singer, auteur van het boek 'Kopstukken Filosofie: Marx', stelt dat de invloed die Marx heeft gehad alleen vergeleken kan worden met die van Jezus of Mohammed. In 1980 leefden bijna vier van de tien mensen onder een marxistisch regime. Hegel, een van Marx grote inspiratiebronnen, noemde de antithese het 'anders- zijn'. Marx spreekt van 'vervreemding'. En anders dan Hegel wil Marx de wereld niet alleen begrijpen, maar haar ook veranderen. Marx wil de vervreemding uit de wereld helpen. De mens zoals hij die ziet, kan niet los van zijn maatschappelijke omgeving worden begrepen. Buiten zijn werk en levenspraktijken om kan er niets over hem worden gezegd, want pas in zijn arbeid veruiterlijkt hij zichzelf. Volgens Hegel wordt het leven bepaald door het bewustzijn. Marx kritiek op Hegel, ingegeven door Feuerbach, luidde: Niet het bewustzijn bepaald het leven, maar het leven bepaald het bewustzijn.

De veruiterlijking is als het middel tot het doel. Het doel is de menselijke vrijheid. Wanneer het middel, de veruitwendiging, verzelfstandigt en een doel op zichzelf wordt, ontstaat er een tegenstrijdigheid die de 'vervreemding' heet. Dit gebeurt met name in het kapitalisme. De arbeid, de veruiterlijking van de mens leidt dan tot een economie die steunt op een geëxploiteerde klasse en een klasse die exploiteert, dat wil zeggen, op uitbuiters enerzijds en arbeiders die meer produceren dan zij zelf terug krijgen anderzijds, oftewel tot een onderbouw en een bovenbouw. Op deze situatie ontstaat noodzakelijkerwijs - want de geschiedenis doorloopt steeds dezelfde stadia - een fase van 'kritiek'. Deze fase bestaat uit het toetsen van de werkelijke situatie aan die van het door allen gevoerde ideaal, de vrijheid. De discrepantie tussen de onvrijheid van de arbeider en het ideaal van werkelijk vrij zijn werd door Marx aan de kaak gesteld. Hij constateerde dat de arbeider steeds harder moest werken om zichzelf in stand te houden, omdat de intrinsieke waarde van zijn mankracht betekenisloos was geworden door de overvleugelende massaproductie. De volgende fase in de geschiedenis is die van het 'handelen'. Dat is het moment dat idee en werkelijkheid naar elkaar toe worden gebracht en uiteindelijk samenvallen. In de wereldgeschiedenis is het proletariaat, de onderbouw, de motor die de overgang bewerkt van een kapitalistische productiewijze naar een communistische. Via wetenschap en techniek moet de arbeider zich disciplineren en organiseren en wat vervreemd is terugwinnen en inzetten voor eigen gebruik.

Zijn deze drie fasen allen voorspoedig doorlopen, dan komt de geschiedenis tot zijn eind in een communistische heilstaat, waarin iedereen gelijk is.

Marx schreef met zijn goede vriend Engels in 1848 het 'Communistisch Manifest'. Het eerste programma van het communisme.